Voor liefhebbers van ronde jachten zijn de boeken van Dr.ir. J. Vermeer (‘meneer Vermeer’ voor intimi) een begrip. Hieronder volgt een korte samenvatting uit zijn boek ‘De Boeier’.
De boeier is van oorsprong een pleziervaartuig en kan in Nederland terugzien op een lange geschiedenis. Samen met tjotters en Friese jachten worden boeiers tot de zogenaamde ronde jachten gerekend. De natuurlijke habitat van een boeier zijn de ondiepe kust- en binnenwateren, vandaar de relatief geringe diepgang van dit type schip. Ter vermindering van drift en om hoger aan de wind te kunnen zeilen, zijn boeiers voorzien van zijzwaarden. In tegenstelling tot tjotters en Friese jachten, heeft de boeier een roef, of kajuit, voor de mast, als beschutte zitplaats.
De naam ‘boeier’ voor een zeilschip gaat terug tot in de 15e eeuw. Men refereert dan naar zeegaande vrachtvaarders op de routes tussen de lage landen en havens in Frankrijk, Engeland en Duitsland, tot ver in de Oostzee.
Het woord boeier is hoogstwaarschijnlijk afgeleid van het Middel-Nederlandse woord ‘boeyen’, dat het verhogen van het scheepsboord betekent. Door de boorden op te hogen van (al bestaande) typen binnenlandse schepen, werden ze geschikt voor de vaart op zee.
Naast de zeegaande boeier bestonden er ook kleinere rondgebouwde vaartuigen voor binnenlands vrachtvervoer. Deze schepen werden ook boeiers genoemd. Net als de zeegaande boeiers hadden ook deze schepen een hoger en naar binnen hellend boeisel. Naast vrachtvervoer werden ze ook gebruikt als beurt- en veerschepen in zowel Holland als Friesland. In die tijd was vervoer over water de meest comfortabele (of zelfs enige!) vorm van verbinding en er werd eigenlijk geen onderscheid gemaakt tussen bedrijfs- en privévervoer.
In de 17e eeuw nam de welvaart sterk toe en veel rijke kooplieden, magistraten en andere notabelen konden zich veroorloven er een fraai jacht op na te houden. Met name in gebieden met veel water werd het schip gebruikt voor zakenreizen, bezoek aan de markt, maar ook voor kerkbezoek en zelfs puur voor het plezier, als ‘speeljacht’. De boeier is een plezierig en wendbaar schip om mee te varen en verdringt zo langzaam het bezaanjacht (schip met een platte spiegel aan de achterkant), het scheepstype dat tot dan toe voornamelijk werd gebruikt.
Met de groei van het aantal speeljachten, wordt ook de behoefte aan gezamenlijke activiteiten groter: men vaart bijvoorbeeld graag in admiraalschap (in flottielje worden allerlei manoeuvres uitgevoerd) of voert schijngevechten uit bij feestelijke gelegenheden. Deze zeilfeesten vonden hun oorsprong in Amsterdam maar hadden al snel navolging in Friesland.
Ook hardzeilen (wedstrijdzeilen) wordt een geliefde bezigheid. Tijdens jaarmarkten werden bijvoorbeeld door herbergiers wedstrijden georganiseerd waarbij fikse prijzen werden uitgeloofd. Bijzonder is de wedstrijd die op 8 september 1777 werd georganiseerd door herberg De Oude Schouw die werd gewonnen door de boeier Bever. Beide, zowel de prijs als de boeier, bestaan nog steeds!
Het einde van de achttiende eeuw luidde een periode in van neergaande welvaart. Ook hadden diverse droogmakerijen, de aanleg van dijken, dammen en rijwegen hun weerslag op de pleziervaart. De boeier als transportmiddel en speeljacht verloor gestaag terrein, zeker in het westen van het land. In Friesland bleef de positie van het schip echter gehandhaafd. Veel opdrachtgevers uit Amsterdam en omgeving wendden zich nu tot Friese bouwers, een bewijs dat de Friese boeier de malaise had overleefd en zelfs toonaangevend was geworden.
In Friesland had het admiraalvaren moeite zich staande te houden tegenover het hardzeilen. De Friezen hadden meer hart voor wedstrijdvaren: op vaste jaarlijkse evenementen zoals kermissen en jaarmarkten probeerden boeren en kooplieden elkaar in snelheid en behendigheid te overtroeven. Het Friese zeilen was duidelijk een minder elitair gebeuren dan in Holland.
Halverwege de negentiende eeuw worden de eerste zeilverenigingen opgericht en krijgen de schepen letterlijk een naam: uit deelnemerslijsten kunnen we de namen van schepen en eigenaren achterhalen. Langzamerhand breekt een nieuwe bloeitijd voor boeiers aan. Tussen 1880 en de Eerste Wereldoorlog wordt het bezit van een boeier een statussymbool voor adellijke families, fabrikanten, handelaren en dergelijke. Verschillende boeiers gebouwd in deze periode bestaan nog steeds. Ook worden voor het eerst ijzeren boeiers gebouwd.
Rond 1900 krijgt de boeier concurrentie van andere type zeilschepen. De popularisering van de zeilsport brengt een behoefte aan standaardisering met zich mee. De opmars van het scherpe jacht met een midzwaard of een kiel is een feit. Deze konden als gevolg van modernere (serie-)bouwmethoden ook goedkoper worden gebouwd
dan ronde jachten. Ook wordt rond 1920 belasting geheven op de waarde van plezierjachten met zeilen met een groter oppervlak dan 16 vierkante meter. Na 1920, als er ook nog een economische crisis uitbreekt, is het met de vraag naar nieuwe ronde jachten dan ook snel gedaan.
Uit: De Boeier, Dr.ir. J. Vermeer (Co-auteur P.M.J. Tolsma). ISBN13 9789059610187